Lezing Groen van Prinsterer 1867

12 april 2025
  • Profielafbeelding van redactie
    Door:
    redactie

Tijdens de Algemene vergadering van de Evangelisceh Alliantie in 1867 sprak Groen van Prinsterer over de Evangelische Alliantie in Nederland. Lees hieronder de uit het Frans vertaalde toespraak. 

Vertaling: Ingrid Struijk, 2010 
Geliefde Vrienden! broeders en zusters in onzen Heer Jezus Christus!

Het was mijn bedoeling om hier alleen te komen om u de hand te schudden. Maar onverwachts geeft u mij een kans die ik met beide handen aangrijp. Daarvoor vraag ik dan een dubbele hoeveelheid begrip van u. Ik wil u enkele commentaren voorleggen, die ik nogal inderhaast verzameld heb, over de religieuze nationaliteit, in de eerste plaats in het licht van de geschiedenis van mijn land, voorts met betrekking tot de taak van de Evangelische Alliantie in de huidige tijd.

De religieuze nationaliteit met betrekking tot de geschiedenis van Nederland. 

Lieve buitenlandse vrienden (helaas moet ik dit droevige woord buitenlandse gebruiken in een vergadering met broeders), u heeft al een edel getuigenis gegeven over mijn vaderland. U heeft gesproken over het land der martelaren, het land dat schuilplaatsen biedt, het land dat vrijheid en onafhankelijkheid beschermt; u heeft gesproken over het luisterrijke Huis van Oranje en over Willem de Eerste; u heeft gesproken over de invloed van Nederland in Engeland, in Europa, in Amerika. Al deze penseelstreken bij elkaar zouden samen een prachtig schilderij vormen ter ere van mijn land. Toch is er, naar mijn mening, één streek onderbelicht gebleven: dat is het belangrijke, ja onmetelijk grote, aandeel dat uw voorouders hebben gehad in het onderwerp van uw lofrede.  

Onze nationaliteit heeft, evenals die van Genève, een uitzonderlijk karakter. Zij is religieus in alle betekenissen des woords; zij is enkel en alleen het resultaat van het geloof. Onze Staat heeft geen andere bestaansgrond dan godsdienst. Geboren uit de Reformatie, is zij een schepping van het Evangelie in haar strijd tegen een afgodendienst. – Volgt u mij in deze gedachte, en u zult de bewijzen van mijn stelling achtereenvolgens zien in de oorsprong, de ontwikkeling en de grootheid van mijn land.

1. In haar oorsprong – In de zestiende eeuw stroomden van alle kanten evangelisten, d.w.z. martelaren, naar ons toe. Uit het bloed der martelaren werd de Kerk geboren. Uit de Kerk ontstond de Staat. De slachtoffers werden opgevolgd door verdedigers, die ook weer van alle kanten kwamen. De Prins van Oranje en zijn broers, onze Makkabeeën, werden in Duitsland geboren. Fransen, Engelsen en duizenden Belgen emigreerden naar ons land. Welnu, uit al deze verschillende elementen, bijeen gesprokkeld, samengesmolten, genationaliseerd door het vuur van de beproeving, midden uit deze chaos deed de Geest des Heren, door het Woord Gods, een Staat ontstaan. Deze was nog heel onbeduidend, maar haar goddelijke opdracht zou zijn om de standaard van de soevereine en zuivere genade van onzen Heer Jezus Christus hoog te houden.

2. Laten we in de tweede plaats kijken naar de godsdienstige ontwikkeling van Nederland. Geliefde broeders, besef wel dat uw voorouders deze pasgeboren Staat, hun kind, niet in de steek hebben gelaten. Ik heb het niet over de vaak onbeduidende, langzaam op gang komende en bedrieglijke hulp van de politiek; maar over die zwermen vluchtelingen die nieuwe vervolgingen naar ons toe deden komen. U prijst terecht de hartelijkheid waarmee wij hen ontvingen, maar vergeet in al uw dankbaarheid niet, dat het mes aan twee kanten sneed. Ja, wijzelf sponnen het meeste garen bij deze wederkerigheid. Deze vluchtelingen waren getuigen, niet alleen door het feit dat ze zich moesten neerleggen bij een verbanning, maar vooral ook omdat ze ons kwamen vertellen over de vastberadenheid en het lijden van vele anderen. Zij zijn waarachtige martelaren geworden omdat ze het gezegende land niet konden bereiken. Iedere keer dat ons vaderland, machtig en welvarend geworden, begon te ontaarden, brachten deze broeders, die weerstand hadden geboden aan vervolging en eraan ontkomen waren, ons nieuw leven, nieuwe geestkracht en nieuwe energie. Zo kwamen zij Nederland als het ware weer doordrenken met het grondbeginsel van deze Staat. 

3. Laten we tenslotte kijken naar de bron van onze grootheid. Die was niet alleen in onszelf gelegen. Zij lag vooral in het gezamenlijke handelen van onze godsdienstgenoten overal vandaan. Nederland was het activiteitencentrum van de protestantse christenheid; het middelpunt van haar evangelische propaganda, van haar gemeenschappelijk verzet, het steunpunt van haar coalities, de verzamelplaats van haar krijgers. Denk eens aan het universele karakter van de oorlog die de kerk van Rome destijds voerde, samen met de arm van de tijdelijke macht, tegen Christus en zijn getuigen 11). Nederland werd voor de protestantse christenen haast een tweede vaderland; de Hollandse vlag, de vlag van het Huis van Oranje, werd hun vlag. Vindt u dit misschien te sterk uitgedrukt? Ik neem uw voorouders als getuige. – U heeft ongetwijfeld De tien jaren van een galeislaaf gelezen. U herinnert zich deze ongelukkige jongeman die, om zijn geloof niet te verloochenen, door heel Frankrijk liep, van zuid naar noord, en liep, en liep, om tenslotte de Nederlandse vlag te bereiken, geplant op de citadellen van België. Kunt u zich voorstellen, geliefde Vrienden, wat de Nederlandse vlag betekende voor onze ellendige geloofsgenoten, opgejaagd als wilde dieren, wat die betekende in hun angsten? Zij was het embleem van geloof en vrijheid; ze was het teken van de bevrijding; ze was de waarborg tegen het afschrikwekkende alternatief: verloochening of de galeien, verloochening of de dood. De Nederlandse vlag, de lijfspreuk Je maintiendrai!, was het teken om zich te verzamelen, was de krijgskreet in de gemeenschappelijke strijd voor gewetensvrijheid, voor de vrijheid om de Heilige Schriften te lezen, voor de vrijheid God te gehoorzamen. Ah, gelooft u misschien dat onze Prinsen van Oranje ronselaars waren zoals Wallenstein? En die Zwitserse regimenten, waarin men de republiek diende van vader op zoon, met een moed en een trouw die allebei erfelijk waren; en die onverschrokken regimenten van Franse vluchtelingen die bij het winnen van de slag bij de Boyne de ster van Lodewijk XIV deden verbleken, waren dat, volgens u, huurlingen die hun bloed verkochten aan de meest biedende? Neen, duizend keer neen! Het waren christenen die, toen de burgeroorlog, de godsdienstoorlog Europa verscheurde, zich prijs gaven aan de dood in de strijd, zoals eens hun voorgangers aan de dood op de brandstapel. Naar het voorbeeld van Willem de Eerste werden zij pas ontrouw aan hun vorst toen dat nodig was om niet ontrouw te worden aan de Koning der koningen.

Maar dit kan ik beter niet verder uitwerken. Ik beperk me ertoe u mijn denkwijze voor te leggen en ik vat deze samen met deze woorden: godsdienstig Nederland, protestants Nederland, is het gezamenlijke werk van deze Reformatie, waarvan mijn eerbiedwaardige vriend, dhr. Merle d’Aubigné de geschiedenis heeft nagetrokken. Nederland is het product van de Evangelische Alliantie uit voorbije tijden. 

Uit voorbije tijden. Zij zijn voorbij. Tegenwoordig is die religieuze nationaliteit….maar ik heb noch de taak noch het verlangen om u de wonden van mijn land te onthullen. Ik zal zelfs niet zinspelen op wat u allemaal al weet. Maar in naam van deze voorouders, wie dit kleine lapje grond zo onuitsprekelijk dierbaar was, zeg ik u: Broeders en Zusters, als u weer terug bent in uw land, bidt, bidt voor Nederland; bidt dat haar Kerk, deze Kerk die vroeger zo trouw, zo luisterrijk was, het juk afschudt van de huidige kunstmatige en goddeloze eenheid, waarin heiligschennis het Evangelie verdraagt op voorwaarde dat het Evangelie heiligschennis verdraagt. Bidt, bidt voor Nederland; bidt dat de herlevende energie van de evangelische geloofsovertuigingen ons land bevrijdt van een wet die zoveel christelijke ouders verplicht hun kinderen naar scholen te sturen waar men de Bijbel weert, waar onze geschiedenis wordt vertekend, waar het christelijk onderwijs als sektarisch beschouwd wordt; naar scholen waar de onafhankelijke moraal noodzakelijkerwijs de norm wordt. Bidt, bidt voor Nederland; bidt dat de Heer ons land zijn plicht doet beseffen en het de kracht geeft om deze dominantie van de zogenaamde moderne goddeloosheid te weerstaan. Dhr. Ernest Naville heeft het goed gezien wanneer hij zegt dat deze goddeloosheid de neiging heeft om Kerk, School en Staat over te nemen, terwijl zij zich slim voordoet als christelijk en nationaal.

De religieuze nationaliteit en taak van de Evangelische Alliantie

Staat u mij toe om, vanuit een algemener standpunt, enige gedachten met u te delen over de religieuze nationaliteit ten aanzien van de taak van de tegenwoordige Evangelische Alliantie. 

Het principe van de nationaliteiten staat tegenwoordig in de schijnwerpers. Maar van welke nationaliteit is er sprake? Van een religieuze nationaliteit? Nee, van een nationaliteit die los staat van, ja, - het hoge woord moet er maar uit - die bevrijd is van het Evangelie. Het gaat hier niet om de scheiding van Kerk en Staat. Het gaat erom, stellig niet volgens ieders bedoeling maar wel volgens de ons meeslepende stroom van dominante gedachten, het Evangelie, het godsdienstige geloof, weg te halen bij de naties. Dat is, naar men ons verzekert, de voorwaarde van hun geluk. Het christendom heeft aan de wieg gestaan van de Europese maatschappij, en heeft er lang de eenheid en de kracht van gevormd, in weerwil van de zwakheden en gebreken van de mensen. Door welke band, door welke waarachtig nationale eenheid, zal men het christendom dan vervangen? Door de natuurlijke grenzen, zei men kort geleden. Nu echter is de gemeenschappelijke taal aan de orde van de dag. Eenheid van gebied, eenheid van taal; ik erken dat zowel het een als het ander een bewonderenswaardig fundament is voor het geluk van de toekomstige volkeren. Dit zijn voortaan, volgens de doktoren van de school der menslievendheid, de voorwaarden en de garanties voor het nationale geluk. Alsof het voldoende zou zijn voor het garanderen van huiselijk geluk, als je het Evangelie afschaft maar wel dezelfde taal spreekt en in hetzelfde huis woont!  

Weet u, diepzinnige wijsgeren, wijze politici, weldoeners van het moderne Europa, wat u krijgt als u het nec plus ultra van uw utopieën zou bereiken? Dan krijgt u, als je het zo mag noemen, kleurloze naties zonder ruggengraat, bevolkingsgroepen, menigten, massa’s, samenraapsels van individuen, verzamelingen atomen, dan krijgt u stof dat modder wordt. anarchie òf Dan krijgt u een materie die op tweeërlei wijze gebruikt kan worden. Huurlingen voor alle mogelijke vormen van òf despotisme. Zoals Vinet het uitdrukte: “vandaag rebellen, morgen slaven.” Dan krijgt u, met uw eenheid van gebied, taal en ras, de rassen waarover de Tocqueville het had in zijn bewonderenswaardige geschriften; schapenrassen met herders die hen naar de schaapskooi of naar de slager zullen leiden; die laten hen grazen in de vette weiden van de goddeloosheid en de zonde, om ze vervolgens het avontuur in te sturen: het bloedblad van de slagvelden. Dan krijgt u, kortom, de gruwelijkheden van een nieuwe wreedheid te midden van het meest verfijnde raffinement van de beschaving. Wat een somber vooruitzicht! Te somber? Ik betwijfel het. Laten we ons geen illusies maken. 

Evangelische Alliantie! De huidige crisis wijst u duidelijk uw taak; die is: deze stortvloed van systematische goddeloosheid te weerstaan, de waarachtig christelijke nationaliteit onder de verschillende volkeren te verstevigen.  
Dat is geen gemakkelijke taak. Om goed opgewassen te zijn tegen deze plicht hebben we een geest van toewijding nodig, van opoffering, waardoor we ons verheffen boven elke andere waardering, waardoor we ons ook verlagen tot de staat van uitvaagsel der wereld. We hebben een vonkje nodig van dat heilige vuur dat we zien branden in een van de minst bekende en meest opmerkelijke uitspraken van deze Prins, wiens gebed mijn God, mijn God, heb medelijden met uw arme volk! zo schitterend is verhoord in de geschiedenis van mijn land. Eén uitspraak, zeg ik, naar het voorbeeld van zijn hele leven, schitterend in haar eenvoud. Op een dag was iemand erg ontmoedigd en overmand door verdriet om de ondankbaarheid van de mensen. Zijn naam schittert ook in onze 4 5 annalen. Toch verloor hij niet snel de moed. U komt deze naam, terecht, tegen in deze kolommen. De Prins zei toen tegen Marnix: “Laten we maar toestaan dat ze over ons heen lopen, Aldegonde! Als we de Kerk des Heren er maar mee kunnen helpen!” 1 

De toekomst, zegt u, is in handen van de Eeuwige, en de Heer heeft gezegd: “Als u deze dingen ziet geschieden, heft dan uw hoofden op, want uw redding is nabij.” – Zo is het ongetwijfeld; vergeet alleen dit niet: het christendom kan en moet door een tijd heen waarin het bijna zal lijken te verdwijnen, maar laat dat nooit door de schuld van de christenen komen. Het ligt niet op mijn weg om deze gedachte verder uit te werken. Maar ik besluit ermee deze te onderbouwen met de citaten van twee mannen wier woorden een buitengewoon gezag hebben. De eerste is ons voorgegaan 2; hij is naar zijn God gegaan, maar hij leeft nog hier beneden in zijn discipelen en in zijn geschriften; en hij zal voortleven in de herinnering en in het hart van hen die de christelijke wetenschap, de christelijke deugd en het christelijk karakter hoog houden. “Mogelijk hebben zij gelijk”, zei dhr. Stahl, toen hij in 1852 over Pruisen sprak, “mogelijk hebben zìj uiteindelijk gelijk die beweren dat wij meegesleurd worden in de richting van het absolutisme. Ik heb maar één enkel en eenvoudig antwoord op hun redeneringen: al zou het ons lot zijn, het mag nooit onze schuld zijn.” 3 En ik zeg het hem na: mogelijk is er een onweerstaanbare beweging in de richting van een zwakte, van een schijnbare nederlaag van de christenheid; maar dat mag nooit komen door de lafheid, door de schuld van de christenen.

Mijn tweede getuige is een staatsman, een man des geloofs, die nog in leven is, die er zelfs dwars door alle arbeid en beproevingen heen jonger op lijkt te worden, die in de tegenspoed juist is gegroeid en die de vlag des Evangelies heeft gehesen op de ruïnes van de parlementaire regering. Wij zijn deze man, evenals mijn geliefde en eerbiedwaardige vriend dhr. Merle d’Aubigné, er zeer erkentelijk voor dat hij zich ondanks zijn gevorderde leeftijd in ons midden heeft begeven. Wij willen hen beiden onze dankbaarheid betuigen, een dankbaarheid even groot als onze spijt oprecht is. – Voor dhr. Guizot maak ik nu plaats om hem het woord te geven in deze ruimte. Hij sprak namelijk de volgende woorden tijdens de conferentie van Parijs in 1864, waarmee hij de heren Bersier, Lhombres en Rognon krachtig te hulp kwam in hun zo mooie en energieke protest tegen de ontkenning van de fundamentele dogma’s van de reformatie en van de christenheid: “Ik voeg hier slechts één enkel woord toe. Ik vraag uw aandacht voor slechts één enkel feit, het belangrijkste en meest ingrijpende feit van de huidige situatie. Kijk om u heen; de aanval tegen de grondslagen van het christelijk geloof vindt overal plaats: in Duitsland, in Zwitserland, in Nederland, in Engeland, in Frankrijk. Ze zeggen dat ze er niet voor vrezen; ik evenmin, als de verdediging maar op de aanval reageert, als de gelovigen maar niet lusteloos en futloos blijven naast deze actieve en vurige ongelovigen. Ik heb 100% vertrouwen in de christelijke zaak; maar de mensen zijn de arbeiders van God; het is door het geloof en het werk van de eerste christenen dat God de christelijke godsdienst heeft gesticht; het is door het geloof en het werk van de tegenwoordige christenen dat zij verdedigd moet worden. Heren, vóór ons ligt een groot probleem en een grote plicht, groter dan wij zouden kunnen peilen; in de strijd die wij steunen, in de crisis die wij doormaken zijn wij de voorhoede van de gehele christenheid; wij hebben alle christelijke gemeenten achter ons. Laten we tonen opgewassen te zijn tegen deze grootse taak en vastbesloten die te volbrengen.” 

6 keer per jaar een nieuwsbrief vol passie voor missie

Ontvang de nieuwsbrief van MissieNederland