‘Soms wordt 1 Korintiërs 14 vers 34-35 in samenhang gelezen met 1 Timotheüs 2 vers 9-15 om de claim te onderbouwen dat wanneer Paulus vrouwen beveelt om te zwijgen, dit betekent dat kerken vandaag niet mogen toestaan dat vrouwen spreken, onderwijs geven of leiding geven. Toch ligt de aanleiding voor de discussie in beide brieven in verschillende omstandigheden. Hoewel sommige kernwoorden in beide teksten voorkomen, is de toepassing behoorlijk anders...'
Vorig jaar verscheen in de ‘New Covenant Commentary’-serie het commentaardeel van B.J. Oropeza op 1 Korintiërs.[1] In aansluiting op de exegese van 1 Korintiërs 14 vers 34-35 heeft hij hierin een excurs opgenomen onder de titel ‘Fusing the Horizons: Women Speakers at Church’[2], die ik hierbij in vertaling doorgeef.
‘Soms wordt 1 Korintiërs 14 vers 34-35 in samenhang gelezen met 1 Timoteüs 2 vers 9-15 om de claim te onderbouwen dat wanneer Paulus vrouwen beveelt om te zwijgen, dit betekent dat kerken vandaag niet mogen toestaan dat vrouwen spreken, onderwijs geven of leiding geven. Toch ligt de aanleiding voor de discussie in beide brieven in verschillende omstandigheden. Hoewel sommige kernwoorden in beide teksten voorkomen, is de toepassing behoorlijk anders.[3]
In 1 Timoteüs is de unieke situatie ontstaan, dat dwaalleer zich deels via weduwen in de huiskerken binnendringt (5 vers 5-16, vergelijk 1 vers 3-7).[4] In deze situatie schrijft Paulus aan Timotheüs, die pastor is in de kerk van Efeze: ‘Ik sta niet toe dat een vrouw onderwijs geeft en gezag claimt over een man’[5] (2 vers 12). Deze vrouwen mogen geen onderwijstaken vervullen of het leiderschap van mannen overnemen, in het bijzonder niet dat van Timoteüs.[6] Deze uitspraak heeft naar het lijkt niet de bedoeling dat deze voor altijd geldt, maar heeft als doel om deze gemeente te beschermen voor een destructieve leer. Ongetwijfeld was dit voorschrift mee ingegeven door de situatie (hoewel ze daar zelf niet schuldig aan waren) dat aan veel vrouwen in de patriarchale wereld niet hetzelfde niveau van geletterdheid en onderwijs gegeven werd als aan mannen. Door deze ongelukkige achterstand waren vrouwen gemakkelijker vatbaar voor dwaalleer. We kunnen hierbij opmerken dat mannen die dwaalleer verspreiden in de Paulinische kerken ook het zwijgen opgelegd worden (Titus 1 vers 11).
Genesis 2-3 wordt in 1 Timoteüs 2 vers 13-14 aangehaald om te ondersteunen dat Adam de ‘eerste’ is en dat Eva degene is die door de slang ‘bedrogen’ is. Zonder twijfel is Adam het eerste geschapen en heeft hij in deze tekst in een bepaalde zin prioriteit, maar het punt dat Paulus aan Genesis ontleend is dat ‘zoals Eva bedrogen is door de slang, zo zijn de vrouwen in de gemeente van Efeze bedrogen door de dwaalleraren die door Satan geïnspireerd zijn (vergelijk 1 Timoteüs 4 vers 1-3 en 5 vers 13-15)’[7]. Zolang als de vrouwen in Efeze door deze leraren beïnvloed worden, beantwoorden zij aan het model van de voorafgaande typologische prefiguratie[8] van Eva, die nadat zij bedrogen was Adam op een dwaalspoor heeft gebracht.
Er is geen indicatie dat het aan vrouwen op grond van het scheppingsverhaal nooit meer toegestaan zou worden in de kerk te spreken, te onderwijzen of aan mannen leiding te geven.
Er is geen indicatie dat het aan vrouwen op grond van het scheppingsverhaal nooit meer toegestaan zou worden in de kerk te spreken, te onderwijzen of aan mannen leiding te geven. Onze auteur was waarschijnlijk juist door de inhoud van de specifieke dwaalleer die de gemeente beïnvloedde, getriggerd om naar het scheppingsverhaal te verwijzen.[9]
Hoewel Paulus erkent dat in de oude scheppingsorde Adam voorrang heeft, verdwijnt deze orde in Paulus’ denken in het licht van de nieuwe schepping in Christus, die uiteindelijk zal uitmonden in de volledige realisering van het ‘noch manlijk en vrouwelijk … in Christus’ (Galaten 3 vers 28, vergelijk 2 Korintiërs 5 vers 17). In overeenstemming met dit nieuwe scheppingsmodel geven de gemeentes van Paulus hun goedkeuring aan en schakelen zij vrouwelijke leiders in zoals Phoebe en Junia (Romeinen 16 vers 1, 7) en geven vrouwen zoals Prisca (1 Korintiërs 16 vers 19, Handelingen 18 vers 26) in de gemeente onderwijs.
We weten van Paulus en uit het Nieuwe Testament dat het vrouwen werd toegestaan om te profeteren en te spreken onder inspiratie van de Geest (1 Korintiërs 11 vers 5, 14 vers 26, vergelijk Handelingen 21 vers 8-9 en Openbaring 2 vers 20). Zij waren daartoe waarschijnlijk aangemoedigd, omdat in het nieuwe tijdperk van de uitstorting van de Geest die voortduurt tot dat Christus terugkomt, de kerk gekenmerkt wordt door het ‘uw dochters zullen profeteren’ (Handelingen 2 vers 17).
Dit is congruent met de Joodse wortels van het christelijk geloof, waarin vrouwelijke profeten als Deborah, Hulda, and Anna fungeerden (Rechters 4-5, 2 Koningen 22 vers 14, 2 Kronieken 34 vers 22 en Lukas 2 vers 36-38)[10]. Ook ondersteunt epigrafisch bewijs dat vrouwen leiderschapsrollen in synagogen vervulden[11], terwijl Joodse teksten de participatie van vrouwen in de vroege synagogale eredienst niet uitsluiten.[12] Het lijkt erop dat noch 1 Korintiërs 14 vers 34-35 noch 1 Timoteüs 2 vers 9-15 de intentie heeft voor alle eeuwen te claimen dat vrouwen niet in de kerk mogen spreken, profeteren of onderwijs aan mannen geven.
Wij voegen hier nog aan toe, dat in tegenstelling tot de klassieke patriarchale wereld, vrouwen in onze tijd hetzelfde Bijbelse en theologische onderwijs kunnen ontvangen als mannen. Zij zijn daarom even geschikt als mannen om een kerk te leiden, onderwijs te geven of in de kerk te (s)preken.
Thema: Oriëntatie op gelijkwaardig leiderschap
Dit artikel hoort bij het thema 'oriëntatie op gelijkwaardig leiderschap'. Ontdek op ons thema-overzicht meer artikelen en mogelijkheden om met jouw christelijke geloofsgemeenschap of community een volgende stap te zetten.
Over B.J. Oropeza
Professor van Bijbelse en Religieuze Studies.
Over Fokke Pathuis
Fokke Pathuis is literatuurwetenschapper (RU Groningen) en theoloog (TU Kampen).
Over Man, vrouw, kerk
Dit artikel verscheen eerder op de website van de werkgroep Man, vrouw, kerk. Dit is een interkerkelijke groep van gereformeerde christenen die kerken en geïnteresseerden dienen in de bezinning over de vragen rond ‘man, vrouw, ambt’.
Verwijzingen
[1] B.J. Oropeza, Ph.D., is professor bij het ‘Department of Biblical and Religious Studies’ van de Azusa Pacific University in Californië (USA). Hij is oprichter van de ‘Intertextuality in the New Testament Section of the Society of Biblical Literature’. Ook maakt hij deel uit van de redactieraad van de ‘Rhetoric of Religious Antiquity series’ (SBL Press). Hij heeft zich gespecialiseerd in de socio-retorische exegese van het Nieuwe Testament, in het bijzonder de brieven van Paulus. In zijn proefschrift uit 1998 (Paul and Apostasy: Eschatology, Perseverance, and Falling Away in the Corinthian Congregation, geschreven onder supervisie van James D. G. Dunn) stond 1 Korintiërs 10:1-13 centraal.
[2] B.J. Oropeza, 1 Corinthians (New Covenant Commentary Series), Cascade Books, Wipf & Stock Publishers, Eugene OR, 2017, pp. 192-193.
[3] I.H. Marshall, The Pastoral Epistles (International Critical Commentary), T&T Clark International, Londen-New York, 2004, p. 440-42.
[4] Zie: B.J. Oropeza, Jews, Gentiles, and the Opponents of Paul. Apostasy in the New Testament Communities, Volume 2: The Pauline Letters, Cascade Books, Wipf & Stock Publishers, Eugene OR, 2012, p. 272-78.
[5] Voor de praesens indicativus als eerder actueel en specifiek dan universeel, zie: Philip B. Payne, Man and Woman. One in Christ, Baker, Grand Rapids, 2009, pp. 319-25 en Ben Witherington III, Letters and Homilies for Helenized Christians. Vol. 1, Apollos, Nottingham, 2006, pp. 226-27.
[6] Voor het mannelijk leiderschap in de patriarchale samenleving, zie het commentaar van Oropeza op 1 Korintiërs 11 vers 3.
[7] Zie: B.J. Orepeza, Jews, Gentiles, and the Opponents of Paul. Apostasy in the New Testament Communities, Volume 2: The Pauline Letters, Cascade Books, Wipf & Stock Publishers, 2012, p. 274.
[8] Oropeza gebruikt de term ‘prerepresentation’. In een noot verwijst hij naar zijn uitleg in het commentaar bij 1 Korintiërs 10:6, waar Paulus het voorbeeld van de doortocht door de Rode zee als ‘tupos’ omschrijft.
[9] Zie: I.H. Marshall, The Pastoral Epistles (International Critical Commentary), T&T Clark International, Londen-New York, 2004, p. 459-60, die veronderstelt dat de dwaalleer draait om de vrouwelijke superioriteit over mannen.
[10] Zie voor andere vrouwelijke profeten in de Joodse, christelijke en Grieks-Romeinse tradities: Antoinette C. Wire, The Corinthian Women Prophets. A Reconstruction through Paul´s Rhetoric, Fortress, Minneapolis, 1990, pp. 237-69.
[11] Zie Pieter W. van der Horst, ´Conflicting Images of Women in Ancient Judaism´, in: Hellenism-Judaism-Christianity. Essays on Their Interaction, 2 nd ed. CBET 8, Peeters, Leuven, 1998, pp. 90-92.
[12] Zie Marlene Crüsemann, ‘Irredeemably Hostile to Women. Anti-Jewish Elements in the Exegesis of the Dispute about Women’s Right to Speak (1 Korintiërs 14 vers 34-35), in: JSNT, Jrg. 79 (2000), pp. 30-31, vergelijk t. Meg. 4.11.