Samenwerking is prachtig. Zeker als kerken en organisaties met elkaar in eenheid samenwerken. Als we samen bouwen in het koninkrijk van God. Toch lijkt die eenheid verre van vanzelfsprekend te zijn. We bouwen muren tussen onszelf en de ander. We kennen overtuigingen en oordelen die werkelijke verbinding belemmeren.
- “Als je op zondag boodschappen doet, ben je geen echte christen.”
- “Hij begrijpt het blijkbaar nog niet…”
- “Zij hebben de Heilige Geest zeker nog niet ontvangen.”
Au. Het zijn nogal pijnlijke uitspraken. Misschien spreek je ze niet hardop uit (of wel), maar het zou zomaar zo kunnen zijn dat ze bewust of onbewust toch leven in je hart. Stuk voor stuk zijn het oordelen, die een muur opwerpen tussen jou en de ander. Waarom doen we dat eigenlijk? Waarom vinden we het zo lastig als de ander ergens niet hetzelfde over denkt als wij? Of als hij zich anders gedraagt dan wat wij normaal, christelijk of Bijbels vinden?
Zogenaamde liefde
Want dat is wat er vaak gebeurt. De ander is het met je oneens, en vervolgens geef je daar snel een oordeel aan. Vervolgens verbreekt of verslechtert de onderlinge verbinding. De openheid naar de ander verdwijnt (deels) en je kan de ander niet meer onvoorwaardelijk liefhebben. Oh, ja, soms verwar je het met liefde, maar onvoorwaardelijk is het niet. “Ach, die ander ziet het nog niet, dat komt nog wel.” Het klinkt nog redelijk sympathiek. Je knijpt een oogje dicht voor het gedrag van de ander, hebt geduld met hem. Ondertussen heb je niet door dat je jezelf met deze houding boven de ander plaatst. Je stopt met het zien van de ander als je naaste, je gelijke.
Oei, dat is niet helemaal de bedoeling. Ongemerkt sluit je de ander uit op basis van zijn of haar afwijkende overtuigingen. Samenwerken wordt een stuk ingewikkelder. Het is moeilijker om de ander serieus te nemen, en reken maar dat hij dat vervolgens (zij het onbewust) voelt. Je staat niet meer open voor de gedachten en ideeën van de ander. Je kunt ze niet meer zuiver horen; je conclusie heb je namelijk allang getrokken. De verbinding is – op zijn minst op dit thema – geblokkeerd en zet de eenheid onder druk. Jullie kunnen niet meer één-zijn, omdat jullie het niet met elkaar eens zijn. Vreemd eigenlijk. Want dat zijn toch twee verschillende dingen?
Wat doet de afwijkende overtuiging of het gedrag van de ander met mij?
Wat is er in je hart?
Confronterend, is het niet? Ik zou liegen als ik zeg dat ik deze gedachten nooit in mijn hart heb. Toch staat het ver vandaan bij waar ik voor wil staan. Ik wil liefhebben zoals Jezus liefhad, ik wil de ander kunnen omarmen, zonder voorwaarden. Eenheid vieren. En waar mogelijk wil ik ook met de ander samenwerken. Of ik wil er in ieder geval voor openstaan. Want als ik de ander bij voorbaat al uitsluit, is er weinig kans van slagen. Waarom werp ik dan die blokkades op? Waarom hecht ik er dan zoveel belang aan dat die ander met me eens is? Wat maakt dat eens-zijn een voorwaarde wordt voor het liefhebben van de ander?
Want natuurlijk: het is wel handig dat we het met elkaar eens kunnen worden over de gezamenlijke plannen die we maken. Dat we daar consensus in vinden. Dat is het probleem niet. Het probleem zit in mijn hart. Wat doet de afwijkende overtuiging of het gedrag van de ander met mij? Blijkbaar raakt het me. Doordat de overtuiging van de ander mij raakt, mij pijn doet, vel ik een oordeel. Zo’n oordeel probeert de pijn te verzachten. Want: als ik me boven de ander stel, lijkt het minder pijn te doen. Toch is daar die vraag: waarom raakt het me zo? Die ander doet mij toch geen kwaad met zijn of haar overtuiging? Hoe komt het dat mijn welzijn afhankelijk is van het hebben van overeenstemming of van het krijgen van gelijk? Daar zit volgens mij de crux. Ik heb mijn welzijn afhankelijk gemaakt van de ander.
Afhankelijk
Op het moment dat mijn gemoedstoestand afhankelijk is van de erkenning van een ander, breng ik mezelf in een onnodig kwetsbare positie. Het wordt gevaarlijk voor me om een afwijkende mening te hebben. Want wat als ik de erkenning van de ander verlies? Wat als de ander mij niet meer ziet? Ik ben bang voor de afwijzing door de ander. Ik ben bang dat ik er niet bij zal horen. Die negatieve gevoelens en die angsten wil ik niet voelen. Dus, wat doe ik? Ik zorg ervoor dat ik mezelf bescherm. Als ik me boven de ander plaats, voel ik me veiliger. Ik ben dan onaantastbaar. Wijkt de ander af van mijn mening? Dan bedenk ik een reden waarom ik hem niet serieus hoef te nemen. Zolang ik maar niet gekwetst wordt. Ondertussen wordt mijn gedrag geleidt door angst. Ik ben niet vrij. Eenheid met de ander is eerder een last, dan dat ik het kan vieren.
Er kan overigens nog een reden zijn, dat de afwijkende overtuiging van de ander bedreigend voor me is. Het klinkt misschien wat stom, maar soms kan me het gevoel bekruipen dat het welzijn van de kerk, van de stad of zelfs van ons land van mij afhangt. Dat is meestal geen bewuste gedachte. Toch beïnvloedt deze gedachte de manier waarop ik me al dan niet bedreigd voel door de ander. “Ik kan de kerk niet redden, als degene met wie ik moet samenwerken zo negatief is over… X.” “Ik kan de kerk niet redden, als degene met wie ik moet samenwerken openstaat voor… Y.”
De vraag
En dan is de vraag die de Geest ons influistert: “Wie was ook alweer de Redder? Laat Mij maar God zijn, en jij mens.”
Uit ideaz
Dit artikel verscheen eerder in de uitgave 'Samenwerken in je dorp of stad' van het magazine ideaz. Meld je direct aan als abonnee en blader door het hele magazine.