We koesteren het beeld van een vredige en vriendelijke wereld. Inmiddels weten we beter. Het is onrustig aan de randen van Europa, de Arabische Lente is gesmoord in bloedvergieten en vluchtelingenstromen bewegen zich naar onze streken.
Een recent rapport sprak zelfs van een wankele wereldorde. We moeten aan die verandering wennen, ook in het zendingswerk. Eén ding maakt het ons wel duidelijk: we bouwen het Koninkrijk van God heus niet met eigen handen. Zo maakbaar is de wereld niet, zelfs niet voor gedreven zendingswerkers die leven van de hoop. Als de wereldorde wankel is, en als ook religie daarin een aanzienlijke rol speelt, wat betekent dit dan voor de zending?
We moeten ons allereerst afvragen wat zending beoogt. Lang geleden zei de Utrechter hoogleraar Gisbertus Voetius (1589-1676) dat het in de zending gaat om bekering en kerkplanting. Zo wordt God geëerd. Die doelstellingen zijn in zendingswerk altijd hooggehouden. Niet dat er geen discussie over was. Zo debatteerden zendingsgenootschappen in de negentiende eeuw heftig over de kwestie of zending niet ook beschavingswerk als doelstelling moest hebben. Dat vormde het begin van de uitzending van onderwijskrachten en artsen, naast de zendingswerkers die zich richtten op bekeringswerk en kerkopbouw. Zo is het eigenlijk nog steeds. We weten dat woord en daad onlosmakelijk bijeen horen. Evangelisatie zonder de dienst van barmhartigheid gaat mank, maar het omgekeerde is ook waar.
De onzekere tijden zetten de oude discussie over de verhouding van woord en daad weer op scherp. De vraag is namelijk welke gevolgen het aloude missionaire accent op bekering kan hebben op gespannen maatschappelijke verhoudingen. Wat zijn in zo’n situatie de consequenties van evangelisatie voor de inheemse christelijke gemeenschap, voor de onderlinge verhouding van christenen en hindoes (of moslims), voor buitenlandse zendingswerkers?
Voor de zending zijn deze vragen niet nieuw, want in ons koloniaal verleden in Nederlands-Indië speelde iets vergelijkbaars. Zendingswerkers mochten niet zomaar ergens met evangelisatiewerk beginnen, want daarvoor hadden ze een vergunning nodig. De overheid had daarvoor redenen. Ze was namelijk beducht voor maatschappelijke onrust onder moslims en wilde de plaatsing van zendelingen dus reguleren. Daarom werkten zendelingen vooral in animistische gebieden, want van animisten in ‘achtergebleven’ gebieden had de overheid weinig te duchten. Dat overheidsbeleid geeft te denken.
In onze tijd ervaren christenen in meerdere landen marginalisering, rechtsonzekerheid of vervolging. Omgekeerd ervaren moslims de druk van westerse (als christelijk beschouwde) militaire en economische macht als groot onrecht en vernedering. Spanningen die daarvan het gevolg zijn, uiten zich onder meer in terrorisme en etnisch-religieuze conflicten. In het ernstige conflict tussen christenen en moslims in Sulawesi (Indonesië), met name in de jaren 1998-2002, pakten christelijke milities als eerste de wapens op. In de strijd vielen honderden doden. De vrede werd getekend, maar het conflict sluimert. IS heeft inmiddels zelfs trainingskampen in het gebied.
Wat is de rol van kerk en zending als er maatschappelijke spanningen zijn? Zijn we geroepen vast te houden aan de aloude lijn van Voetius, namelijk zending als bekering en kerkplanting? Als we dat doen dan nemen we een risico. De kans is immers aanwezig dat de ‘ander’ de oproep Jezus te volgen beschouwt als onrust stoken of als signaal dat je niet deugt tenzij je christen bent. Dat zet relaties onder druk.
Daarmee hebben zendingsorganisaties in deze wankele wereldorde een dilemma. Of op zijn minst iets om grondig over na te denken. Zending kan niet zonder de oproep tot bekering, maar evenmin zonder de inzet op het stichten van vrede. Zending staat immers in het brede perspectief van het komende Koninkrijk en leeft toe naar de vervulling van Gods beloftes van vernieuwing. De zending ziet uit naar verlossing en vergeving, maar ook naar herstel van onderlinge relaties, naar recht en vrede. ‘Zalig zijn de vredestichters’ is daarmee ook een missionaire opdracht.
In het werk van kerk en zending is het stichten van vrede een belangrijke missionaire benadering geworden. Kerken in Syrië doen dat in hun diaconale werk, door Gods liefde te laten zien in het dienen van de ander. Dienstbaar zijn vergt werken zonder belang of verborgen agenda, het goede voor de ander beogen en daarvoor niet als dank bekering verwachten. We mogen daarbij een les van de zendingsgeschiedenis in gedachten houden, namelijk dat christelijke gemeenschappen door hun vieren en dienende presentie al een getuigenis waren. Zo sprak het boekdelen dat kloostergemeenschappen dagelijks het mysterie van Gods liefde vierden en zij goed deden door ziekenzorg en scholing. Ook zo leggen we verantwoording af van onze hoop op God. Het delen van het verhaal van Jezus en de oproep tot levensvernieuwing hoort voluit bij het leven van kerk en zending, maar in een wankele wereldorde vergt het grote fijngevoeligheid om dat te doen. Zeker als we ook vredestichters willen zijn.