Over kinderen en hun relatie tot God heerst veel onduidelijkheid en onzekerheid. Kunnen kinderen zich ‘bekeren’? Moeten ze zich eigenlijk wel ‘bekeren’?
Mijn kinderen
Ik kon mijn ogen nauwelijks geloven. Daar stond onze dochter van zeven jaar in haar mooiste jurk voor me. Zag ik dat goed? Nee maar, ze had nota bene haar kamer al opgeruimd. 'Papa, heb je tijd? Ik wil me bekeren'. Verheugd en verwonderd tegelijk bad ik tot God of Hij mij wijsheid wilde geven. Toen pakte ik mijn Bijbel, ging naast haar zitten en legde stap voor stap de grondbeginselen van het geloof in Jezus Christus uit. Af en toe vroeg ik: ‘Heb je het begrepen?’ Telkens weer knikte de kleine meid blij van ja’. Ten slotte knielden we neer en onze dochter aanvaardde Jezus in haar leven. Na het 'amen' hadden we allebei tranen in onze ogen. 'Zo papa, nu ben je ook mijn broer', zei ze stralend.
Bij onze zoon ging het heel anders. Ook hij hoorde van jongs af aan het Evangelie. Toen hij acht was, deelde hij ons mee, dat hij zich zou bekeren op zijn tiende. En dat deed hij. Hij kwam thuis uit de kinderclub van de kerk. Nauwelijks binnen, gooide hij zijn rugzak in de gang, haalde er een bijbeltje uit en las ons hardop voor: 'Maar allen die Hem aangenomen hebben, hen heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden'. 'Heb ik gedaan', was zijn opgewekte commentaar. En daarmee was het tussen hem en Jezus geregeld. Sindsdien leeft hij bewust als christen.
Onze jongste dochter hield van Jezus van haar vroegste jeugd af. Zij heeft geen beslissende bekeringservaring gehad — in elk geval heeft ze ons daar niets over verteld. Ze leest de Bijbel, bidt en wil haar relatie met Jezus in de toekomst nog intensiever gestalte geven.
Drie verschillende verhalen - kinderverhalen? Hoe serieus moeten we een dergelijk kinderlijk besluit nemen? Kunnen kinderen op deze leeftijd eigenlijk wel de draagwijdte van zo’n beslissing overzien? Is het eigenlijk wel nodig dat kinderen zich bekeren? Behoren zij niet automatisch bij het Koninkrijk van God?
Kinderen in de Bijbel
Het is de moeite waard om zorgvuldig na te gaan wat de Bijbel hierover te zeggen heeft Maarten Luther heeft al gezegd: “Het veronachtzamen van de kinderen is de grootste fout die christenen kunnen maken.” Maar hoe kunnen we kinderen in hun geloofsleven stimuleren en begeleiden?
Wil de gemeente van Christus gestalte geven aan deze grote en belangrijke taak, dan heeft zij behoefte aan een verantwoorde pedagogiek en aan een heldere theologische doordenking van het hele onderwerp. Wie het Bijbels getuigenis op dit punt gaat bestuderen, zal merken dat er heel wat te ontdekken valt.
1. Een bijzonder positie
Kinderen hebben vanwege hun geringe status een bijzonder positie in het Koninkrijk van God. De uitspraken van Jezus over het behoren bij het koninkrijk van God (Matteüs 19 vers 14; Marcus 10 vers 14; Lucas 18 vers 16) hebben niet alleen betrekking op kinderen, maar op een ieder die is als een kind. We kunnen het kind hier beschouwen als een metafoor, waarmee de geringheid van de mens wordt geïllustreerd. De inhoudelijke parallel met Jezus’ uitspraak over de ‘armen van geest’ (Matteüs 5 vers 3) rechtvaardigt de stelling dat het hier niet in eerste instantie om de vraag van de verlossing gaat. Eerder is het zo dat kinderen worden aangewezen als een bijzondere doelgroep van het Koninkrijk Gods. Het Koninkrijk is bestemd voor de kinderen en voor allen die met kinderen vergelijkbaar zijn, op dezelfde wijze waarop het ook bestemd is voor de 'armen van geest'.
Dit woord van Jezus rechtvaardigt echter niet de stelling dat voor kinderen (op grond van dit behoren bij het Koninkrijk van God) bekering, geloof, doop en ontvangen van de Geest overbodig zijn.
De bijzondere band die kinderen met Jezus hebben komt het duidelijkst naar voren in het woord waar Jezus zich met de kinderen identificeert (Matteüs 18 vers 5). Zo identificeert Jezus zich ook met Israël. Zoals het Joodse volk een bijzondere positie inneemt onder de volkeren van de wereld, zo geldt dat ook voor de kleinen en de geringen onder de mensen. Zoals God een eigen weg gaat met zijn volk - een weg die overigens niet voorbijgaat aan de openbaring van Christus (zie Romeinen 9-11) - zo kan Hij ook een eigen weg gaan met de kinderen.
2. Een kind kan in Jezus geloven
Jezus spreekt over de 'kleinen' die in Hem geloven (Matteüs 18 vers 6). Dit kindergeloof staat enerzijds bloot aan bijzondere gevaren. Anderzijds heeft het een voorbeeldfunctie als het gaat om de navolging in het Koninkrijk van God.
Als een kind door iemand anders van het geloof wordt afgebracht en misleid, doorkruist deze persoon daarmee de heilswil van God. Hij of zij verliest daardoor ook zelf het heil.
Jezus ziet ervan af het specifieke karakter van het kinderlijke geloof verder uit te leggen. Hij antwoordt op de vraag naar de grootste in het Koninkrijk Gods met een symbolische handeling. Deze leidt echter tot de volgende stelling: Het geloof van een kind kenmerkt zich door de specifiek kinderlijke religiositeit, door vertrouwen, overgave, directheid en een openlijke behoefte aan liefde.
Jezus’ woorden rechtvaardigen niet de conclusie dat zo’n kinderlijk geloof in vergelijking met het doordachte geloof van een volwassene als minderwaardig gezien moet worden.
Het begrip 'bekering' suggereert dat het bij de overgang naar het christelijke geloof uitsluitend gaat om een zich afwenden van een leven zonder God. Christen worden omvat echter ook andere elementen: persoonlijke omkeer (boete), geloof, doop en ontvangen van de Geest. Afhankelijk van de doopopvatting zal in dit verband in het bijzonder nagedacht moeten worden over de positie van de doop.
3. Een kind kan van het geloof worden afgebracht
Jezus spreekt in het Matteüsevangelie (18 vers 6-14) duidelijk over de mogelijkheid dat kinderen verloren kunnen gaan. Die mogelijkheid is zeer nadrukkelijk in strijd met de wens van God. Als een kind dus door iemand anders van het geloof wordt afgebracht en misleid, doorkruist deze persoon daarmee de heilswil van God. Hij of zij verliest daardoor ook zelf het heil.
Jezus woorden impliceren niet de verlorenheid van kinderen in het algemeen. Veeleer vermanen zij ons om het geloof van een kind zeer ernstig te nemen. Niet het kind wordt (in het licht van de mogelijkheid om verloren te gaan) aangespoord tot waakzaamheid en zorgzaamheid, maar de volwassen volgeling van Jezus.
4. Primair een taak van de ouders
Een kind heeft een christelijke opvoeding nodig en is geroepen om zijn ouders te gehoorzamen.
De begeleiding en opvoeding van kinderen is primair de taak van de ouders. De openbaring in Christus heft het vierde gebod voor kinderen niet op, tenzij de navolging van Christus zelf op het spel staat. Het opvoedingsgebeuren wordt ‘in de Heer’ beleefd en daarmee christelijk gefundeerd en gemotiveerd (Efeziërs 6 vers 4; Kolossenzen 3 vers 20). Een kind dat in een gelovig gezin opgroeit, komt daarmee in een invloedssfeer waardoor het geheiligd wordt (1 Korintiërs 7 vers 14). Dat geldt ook wanneer slechts één van de ouders in Christus gelooft.
De christelijke gemeente is slechts indirect bij de opvoeding betrokken. Zij wordt niet nadrukkelijk aangesproken op haar verantwoordelijkheid in dezen. Het kind heeft een eigen verantwoordelijkheid, doordat het is geroepen tot naleving van het vierde gebod.
Bij alle nadruk op het belang van een christelijke opvoeding moeten we ons echter blijven realiseren dat een mens alleen op grond van Gods genade christen wordt. We kunnen geen enkel kind opvoeden tot christen. We kunnen door een christelijke opvoeding slechts uitnodigen tot geloof in Jezus.
Misverstanden
Behalve deze fundamentele uitspraken vinden we in de Bijbel nog een groot aantal andere teksten, die betrekking hebben op het heil van kinderen. Maar er doen ook theologische opvattingen de ronde, die verder gaan dan het nieuwtestamentisch getuigenis rechtvaardigt Zulke opvattingen moeten we als valkuilen aanmerken. Ik wil er enkele noemen.
Misverstand 1: Alle kinderen komen in de hemel
Deze uitspraak baseert men in de regel op Jezus’ uitspraak over de relatie van kinderen tot het Koninkrijk van God. Wat Jezus heeft gezegd over de mogelijkheid dat kinderen verloren gaan wordt weggepoetst of eigenmachtig uitgelegd. Matteüs 8 vers 14 wordt geïnterpreteerd in de zin van alverzoening, althans met betrekking tot kinderen.
Met andere woorden: Gods wil, dat geen kind verloren gaat, zal volledig werkelijkheid worden. Kinderen kunnen slechts tot zonde verleid worden, waarbij de straf voor hun zonde echter degene treft die hen verleid heeft. Een dergelijke interpretatie ziet voorbij aan het feit dat Jezus uitdrukkelijk spreekt over de mogelijkheid dat kinderen verloren gaan.
Misverstand 2: Alle kinderen die zich niet bekeren, gaan verloren
Deze opvatting wordt meestal gebaseerd op de Bijbelse gedachte dat elk mens verlossing nodig heeft (Romeinen 3 vers 5 e.a.). Daarbij wordt over het hoofd gezien dat God voor kinderen een bijzondere plaats heeft ingeruimd in zijn Koninkrijk, zodat voor hen wellicht ook een andere toegang tot Jezus Christus mogelijk is. Het geeft te denken dat nergens in het Nieuwe Testament kinderen worden opgeroepen tot bekering.
Misverstand 3: Kleine kinderen kunnen het kruis en de opstanding van Jezus nog niet begrijpen
Sommigen menen, dat kleine kinderen het kruis en de opstanding van Jezus nog niet kunnen begrijpen en daarom ook geen zondebesef kunnen hebben.
Telkens weer komen we deze opvatting tegen. Kinderen, in het bijzonder als ze nog klein zijn, zouden niet in staat zijn om de heilsgeschiedenis te begrijpen. Deze bewering is niet alleen vanuit godsdienstpsychologisch gezichtspunt twijfelachtig, maar roept ook de vraag op: wat is de betekenis van een verstandelijk inzicht in kruis en opstanding van Jezus? En hoe verhoudt zich dit verstandelijke inzicht tot geloof?
Alle kerken en alle christelijke ouders zouden zich op grond van de Bijbel moeten inspannen om kinderen te begeleiden op hun weg met Jezus.
Wij kunnen niet uitsluiten dat kinderen toegang hebben tot de fundamentele inhoud van het Evangelie op een eigen wijze, die op hun kind-zijn is afgestemd. Hoe de overdracht van thema’s als 'schuld', 'rechtvaardiging' en 'vergeving' op een pedagogisch verantwoorde manier gestalte moet krijgen, dat is een moeilijke vraag. Het verzwijgen van kruis en opstanding is in elk geval niet de juiste oplossing.
Misverstand 4: Het geloof van een kind is slechts een ‘voorstadium’ van het rijpe, volwassen geloof.
Het feit dat Jezus een kind naar voren schuift als voorbeeld voor zijn discipelen (Matteüs 18 vers 1-5), is duidelijk met deze stelling in tegenspraak. De stelling wordt door het Bijbels getuigenis niet gerechtvaardigd. Het begripsvermogen van de volwassene is geen maatstaf voor de kwaliteit van iemands geloof.
Bij elke bijbelstheologische uitspraak die wij doen over kinderen, moeten we het kinderlijk vertrouwen op God naar waarde schatten. Alle kerken en alle christelijke ouders zouden zich op grond van de Bijbel moeten inspannen om kinderen te begeleiden op hun weg met Jezus. Ook volwassenen zullen daarvan veel kunnen leren.