Kindernevendiensten - wat, hoe en waarom?

6 december 2011
  • Profielafbeelding van Henk van Dam
    Door:
    Henk van Dam

Kinderen maken een wezenlijk onderdeel uit van de gemeente. Hoe geef je daar uiting aan? Blijven kinderen op zondag in de dienst of gaan ze naar hun eigen groep?

Kinderen horen er helemaal bij

De eerste gedachte die in de Bijbel heel duidelijk naar voren komt is: kinderen horen er helemaal bij. Op meerdere plaatsen zie je dat kinderen delen in de belofte van het heil in de lijn van de generaties. Dit gegeven is belangrijk voor de bezinning op de plaats van het kind in de gemeente.
Nauw verbonden met de gemeente en de plek van het kind daarin is de gedachte van het verbond en de beloften van het evangelie. In onze gemeenten wordt die verbondsgedachte onderstreept door de doop of door het opdragen van jonge kinderen. De Bijbel laat op een aantal plaatsen duidelijk zien dat kinderen delen in dat verbond en in de belofte van het heil.

Genesis 17 vers 7 - De belofte aan Abraham gegeven is een belofte ook voor het nageslacht. Het verbond wordt hier dus duidelijk gezet in de lijn van de geslachten.

Handelingen 2 vers 39 - De belofte geldt, aldus Petrus, allen die geloven en hun kinderen. Die worden hier expliciet genoemd als degenen die vanuit het geloof van de ouders delen in de belofte van het Evangelie.

Handelingen 16 - De bekende geschiedenis van de gevangenbewaarder in Filippi die tot geloof komt. Als teken daarvan wordt hij gedoopt en zijn hele huis(gezin) eveneens. Ook hier zie je dat allen die wonen in hetzelfde huis (niet alleen kinderen maar zelfs ook slaven) het teken van de doop ontvangen als onderstreping van het feit dat de beloften van het Evangelie ook voor hen bedoeld zijn.

1 Korintiërs 12 - Het bekende beeld van het lichaam en de vele leden zegt ook iets over kinderen en de gemeente. Wij betrekken dat beeld vaak eenzijdig en uitsluitend op de verscheidenheid aan gaven. Maar daarnaast zegt dit beeld natuurlijk ook dat alle leden (en dus ook elk lid) van de gemeente zijn eigen volwaardige plek heeft. En daar horen kinderen dus bij.

Tot zover een aantal bijbelteksten die laten zien dat het kind er in de gemeente helemaal bij hoort. Voor sommige mensen is dat een argument om het als ideaal te zien dat het kind er ook bij is tijdens de hele kerkdienst of samenkomst. Maar de vraag is of dat klopt. Immers, er is ook een tweede lijn in de Bijbel.

Kinderen hebben hun eigen plek

Binnen de gemeenschap van de gemeente nemen kinderen hun eigen plek in. Een plek die aansluit bij de eigenheid van het kind, de eigen wijze waarop een kind gelooft en een plek die mogelijkheden biedt voor een aanpak die aansluit bij dat eigene van het kind.

We zetten weer een aantal bijbelwoorden op een rij:

Jozua 4 - Als het volk Israël door de Jordaan getrokken is moet een gedenksteen worden opgericht. Zeer nadrukkelijk wordt erbij gezegd dat dit is met het oog op de kinderen. Een zichtbaar teken zodat kinderen zullen vragen en er een aanleiding is om hen te vertellen wat God gedaan heeft. De ‘geloofsoverdracht’ aan kinderen vraagt dus om een eigen, bij hun eigenheid aansluitende aanpak.

Marcus 10 vers 13-16 - Het bekende gedeelte van de moeders (?) die hun kinderen bij Jezus brengen. Opvallend is wat er staat: het verlangen van de moeders is dat Jezus hun kind zal aanraken, Jezus is degene die volwassenen terzijde plaatst. De kinderen mogen het meest nabij zijn (een arm om hen heen, een hand op hun hoofd).

Johannes 21 vers 15 - In de zorg voor de gemeente (het beeld wat Jezus hier gebruikt heeft daarmee te maken) gaan de lammetjes voorop. De jongste leden van de kudde worden als eerste genoemd. Kinderen hebben de eerste plek. En de lammetjes mogen lammetje zijn: geen klein schaapje, geen volwassene in zakformaat maar lam: dartel, tegendraads, speels, jong et cetera.

Deze bijbelteksten laten zien: binnen de gemeenschap van de gemeente horen kinderen er helemaal bij en hebben ze hun eigen plek en is sprake van een eigen aanpak.

Een eigen plek in de gemeente

Als je deze beide lijnen vanuit de Bijbel op je in laat werken blijkt de kindernevendienst een sprekend voorbeeld te zijn van de manier waarop je deze beide gegevens met elkaar combineert.
Enerzijds de gedachte dat het kind er helemaal bij hoort. Die gedachte krijgt vorm, immers tijdens een deel van de kerkdienst zijn de kinderen er daadwerkelijk bij. En anderzijds de gedachte van een eigen plek: tijdens een ander deel van de kerkdienst hebben de kinderen hun eigen plek waar op hun (eigen) manier in hun eigen dienst gezongen, gesproken, gewerkt en (eventueel ook) gebeden wordt.

De kindernevendienst ligt dus veel meer in de lijn dan een situatie waarbij de kinderen de totale kerkdienst bijwonen. Immers, die praktijk biedt onvoldoende mogelijkheid voor een eigen plek en een eigen aanpak. En tegelijk ligt de kindernevendienst ook veel meer in de lijn dan een situatie waarin kinderen tijdens de gehele dienst weg zijn en bijvoorbeeld de zondagsschool bezoeken. Immers, dan ontbreekt de gedachte van het ‘erbij horen en erbij zijn’.

Juist de combinatie van die twee uitersten zie je in de kindernevendienst heel duidelijk terug en is een praktische toepassing van de beide grondlijnen die de Bijbel aanreikt als het gaat om de plaats van het kind in de gemeente, ook op zondag.

Een eigen wijze van geloven

De eigen plek die kinderen in de lijn van de Bijbelse gegevens behoren te hebben, heeft te maken met de eigen manier waarop kinderen geloven. Over de vraag hoe kinderen geloven is heel veel te zeggen, maar in het kader van dit programma slechts twee lijnen:

• Kinderen geloven via ervaring
• Kinderen geloven via het voorbeeld dat je als kinderwerker geeft/bent

Ervaring

Ervaring is een belangrijke bouwsteen voor geloof bij met name jonge kinderen. Dat blijkt heel duidelijk als je kinderen bijvoorbeeld vraagt wie God is. Alle antwoorden die je dan krijgt zijn ervaringsantwoorden (iemand die je altijd helpt, die bij je is als je alleen bent, die je troost als je verdriet hebt, die je helpt als het moeilijk is et cetera). Zo gelooft een kind. Dat zie je bijvoorbeeld ook in de grote betekenis die liederen hebben voor kinderen. Muziek en zang zijn ervaringsmomenten voor een kind. Die raken hen diep. Treffend is dat dementerende bejaarden vaak alleen nog de zondagsschoolliedjes van vroeger kennen.

Voorbeelden

Sprekende voorbeelden vormen een tweede belangrijke bouwsteen voor geloven bij kinderen. Kinderen geloven via het voorbeeld dat je als kinderwerker (of als ouder) bent. Als je vertelt over de vergevingsgezindheid van God zal een kind dat eerder geloven wanneer je zelf als medewerker bereid bent om (ook dat kind) te vergeven. Maar wanneer je vertelt over God die altijd vergeeft en nooit meer aan onze zonde terugdenkt, terwijl de sfeer op de nevendienst bepaald wordt door oude vetes en je daarop kinderen blijft aanspreken, dan kunnen kinderen niet eens geloven wat je zegt. Je eigen leven staat er haaks op en dat blokkeert het proces van het (leren) geloven.

Echtheid

In dat ‘voorbeeld-zijn’ komt het aan op echtheid. En echtheid ontdek je in de relatie van nabijheid. Relaties zijn dus belangrijk voor een kind op de weg van het geloof. Daarom is het gezin zo belangrijk en onopgeefbaar als plek van geloofsopvoeding. En tegelijk laat dat zien waar het in het grote huisgezin van God, de gemeente, om gaat: een eigen plek voor het kind waar het geloofservaringen kan opdoen, waar het echtheid proeft bij volwassenen die daar zijn en waar relaties kunnen groeien.
De kindernevendienst biedt daarvoor bij uitstek mogelijkheden: een eigen plek en tegelijk een plek die in meerdere opzichten staat in het verlengde van de samenkomst/kerkdienst en waar kinderen ook geleerd wordt om hun plek in de gemeente, ook in de zondagse eredienst of samenkomst, in te nemen. De naam kindernevendienst is in dit opzicht veelbetekenend!

De praktijk

Rondom de praktijk van de kindernevendienst worden allerlei werkwijzen toegepast. In dit kader noemen we een aantal mogelijkheden en plaatsen en daarbij enkele gedachten ter overweging. We reiken geen model aan maar geven mogelijkheden van waaruit iedereen zelf dat model kan kiezen dat het beste past bij de eigen situatie.

1. Voor de kinderen weggaan

Voor de kinderen naar hun eigen dienst gaan zijn er in de ‘ gewone’ dienst twee belangrijke momenten:

• In het gebed om de opening van het Woord (openingsgebed van de dienst) hoort de kindernevendienst, horen de kinderen en de leiding genoemd te worden. Immers de nevendienst is een volstrekt gelijkwaardige dienst voor de kinderen.

• Aandacht voor de kinderen als ze weg gaan. Dat kan door de voorganger gebeuren, het kan ook zijn dat iemand van de kindernevendienst dat doet. Even een moment: de kinderen een fijne dienst toewensen, iets vertellen van wat daar gebeurt, een gesprekje met de kinderen et cetera.

2. Wanneer gaan ze weg?

Het moment waarop kinderen de dienst verlaten verschilt per gemeente. In veel gemeenten is dat na de Schriftlezing(en), tijdens of na afloop van het lied voorafgaand aan de verkondiging. De nevendienstleiding vindt dat moment vaak niet ideaal. Immers, de kinderen komen na de preek terug en dat betekent dat de tijd van de kindernevendienst erg kort is.
Naast dit praktische moment is er ook een meer inhoudelijk argument te noemen om kinderen eerder te laten gaan. De vraag is wat het nut ervan is dat kinderen de Schriftlezing meemaken in de dienst. Wanneer er geen sprake is van aansluiting tussen nevendienst en ‘ gewone’ dienst is de Schriftlezing voor de kinderen meestal zinloos en mogelijk zelfs onnodig verwarrend. Ze horen een verhaal en in de nevendienst gaat het opeens over heel iets anders. En als wel sprake is van aansluiting is ook de vraag wat de zin is van het lezen van het verhaal in de kerk wat de kinderen vervolgens in de nevendienst verteld wordt. Op grond van die gegevens is te overwegen om kinderen voor de Schriftlezing(en) weg te laten gaan: dat voorkomt deze effecten en levert behoorlijk wat tijdwinst op.

3. Wat doen we tijdens de kindernevendienst?

Voor het programma van de kindernevendienst bestaan meerdere methodes. Belangrijk is om ons te realiseren dat het gaat om een dienst. Dat betekent dat het bijbelverhaal een centrale plek in het programma behoort in te nemen. Daar omheen doen we andere dingen: zingen, een (creatieve) verwerking maken en eventueel ook samen met de kinderen bidden. Juist deze werkvormen sluiten in sterke mate aan bij de eigenheid van het kind en de eigen wijze van geloven van een kind. Vertellen, zingen en verwerken zijn daarom heel wezenlijke onderdelen.

4. Wanneer komen de kinderen terug?

In de meeste gevallen komen kinderen aan het eind van de dienst weer terug bij de ouders. Op zich is dat een heel mooie gedachte, waarvoor juist vanuit het gegeven dat het kind erbij hoort veel te zeggen valt. Soms komen kinderen (meestal om praktische redenen) niet meer terug. Dat is jammer! Het is in elk geval aan te bevelen dat de kinderen er zijn wanneer aan het slot van de dienst of samenkomst de zegen op de gemeente wordt gelegd. Ouders en kinderen ontvangen samen als gezin de zegen en gaan als gezegend gezin de week in! Dat is eigenlijk onopgeefbaar!
In veel gemeenten komen kinderen voor de voorbede (dus na de verkondiging tijdens of na afloop van het lied dat dan gezongen wordt) terug. Ook daarvoor valt iets te zeggen. Op dat moment kan opnieuw door de voorganger aandacht geschonken worden aan het kind (wat heb je gemaakt, waarover ging het, was het leuk, welk liedje hebben jullie gezongen etc.). Bovendien is het goed dat kinderen ook aanwezig zijn bij de voorbede. Dat element kan ook voor de kinderen extra betekenis krijgen wanneer vanuit de nevendienst voorbedepunten worden genoteerd die de voorganger vervolgens een plek geeft in de voorbede als gemeente. Ook op die manier ervaart het kind daadwerkelijk dat het bij de gemeente hoort.

5. Overgang

Een heel belangrijke vraag is hoe we kinderen leren om vanuit de kindernevendienst hun plek in te nemen in de ‘gewone’ kerkdienst of samenkomst. Volgens sommigen is de nevendienst daarvoor een belemmering. Het is maar de vraag of dat zo is. In elk geval is het ‘ uitzitten’ van kerkdiensten die onvoldoende op kinderen gericht zijn niet bevorderlijk om kinderen te leren hun plek in de kerkdienst in te nemen. Om dat leerproces te bevorderen is te overwegen dat je ervoor kiest om voor de oudste groep kinderen niet wekelijks maar één keer per twee weken nevendienst te houden. De andere zondag gaan ze met hun ouders mee en blijven in de dienst. Dat vraagt er dan wel om dat de voorganger in die dienst rekening houdt met het feit dat er oudere kinderen bij zijn en de dienst zo invulling geeft dat ook die kinderen (meer) begrijpen en zich in elk geval ‘gezien’ weten. Er zijn ook gemeenten waar, als vervolg op de kindernevendienst een tiener- of jongerendienst gehouden wordt om de overgang naar de gewone kerkdienst vloeiender te laten verlopen.

6. De gewone dienst en kinderen

Het instellen van een kindernevendienst betekent niet dat er in de gewone dienst dus geen rekening meer gehouden hoeft worden met kinderen. Het omgekeerde is eerder waar. Juist omdat er een nevendienst is, is het belangrijk dat kinderen duidelijk ervaren dat op die momenten dat ze in de gewone dienst zijn er met hen gerekend wordt. Dat is een heel belangrijk gegeven om via de nevendienst kinderen hun eigen plek te geven in het midden van de gemeente.

Wellicht vind je dit ook interessant

Jeugdwerker? Jouw ziel doet ertoe

Jeugdwerkteams staan soms verbaasd te kijken als ze bij LEF binnenstappen voor hun eerste trainingsevent van de Learning…
Lees verder

5 x Jeugdwerk XS

Een moeder uit een gemeente vertelde me eens wanhopig: “Ik ben de tienerleider, mijn dochter van zestien en mijn z…
Lees verder

Hoe houd je het vol?

Hoe houd je het vol in het tienerwerk? Het antwoord: verwacht het van de Here en alles komt goed! Je krijgt nieuwe krach…
Lees verder