Geestelijke groei in kaart brengen

22 november 2011
  • Door:
    Wouter Rozema

Wie zich inzet voor jeugdwerk in de gemeente krijgt te maken met een grote diversiteit aan jongeren. Hoe ga je als jongerenwerker daarmee om?

Voor elke christelijke jongerenwerker is de uitdaging steeds weer om de kloof te overbruggen tussen het christelijk geloof enerzijds (voorzover we ons dat eigen gemaakt hebben) en het dagelijks leven van de jongeren waar we mee werken anderzijds. Daarbij neem je je startpunt in de vragen en de leefwereld van jongeren, om vervolgens een link te leggen met het christelijk geloof. Pas als je daarin geslaagd bent, is ook het omgekeerde mogelijk en kun je lijnen trekken van het evangelie naar het leven van jongeren. Zo komt er een wisselwerking tot stand.

Evaluatie

Als we goede jeugdwerkers zijn, besteden we regelmatig aandacht aan evaluatie van ons werk. Daarbij vragen we ons af: wat ging er goed, wat ging er niet goed, wat kan er beter? Maar op een gegeven moment vroeg mijn chef aan een aantal jeugdwerkers: "Doen we eigenlijk wel de goede dingen? Bereiken we de mensen die we willen bereiken?" Dat is een ander gezichtspunt. Deze vraag heeft gewerkt als eye-opener in de ontwikkeling van ons plaatselijk jeugdwerk. Tijdens een brainstormsessie introduceerde Rob Kuijpers het idee van Meer-Stromen-Land.

Plattegrond

'Meer-Stromen-Land' is een soort plattegrond waarmee je in kaart kunt brengen hoe de geloofsontwikkeling van jongeren verloopt, en welke positie de jongeren in je gemeente innemen, als het om geloven gaat. Op de verticale as wordt de leeftijd aangegeven (te beginnen bij tien tot twaalf jaar, helemaal onderaan), op de horizontale as de geloofshouding, variërend van nee! tot ja!.

We stellen ons de werkelijkheid zo voor, dat kinderen tot ongeveer twaalf jaar nog redelijk in de pas lopen met het geloof dat ze van hun ouders hebben meegekregen. Zodra ze echter naar de middelbare school gaan, komen ze in een onveilige omgeving terecht. Opeens krijgen ze heel veel verschillende meningen te horen. Tegelijkertijd moeten ze snel aansluiting zoeken bij een groep leeftijdgenoten om in sociaal opzicht het hoofd boven water te houden. Deze groep heeft een enorme invloed op hen. In die context moeten ze zich gaandeweg een mening zien te vormen over allerlei zaken, ook over het geloof dat ze van huis uit hebben meegekregen. We kunnen er dus vanuit gaan dat tieners rond hun twaalfde jaar het zogenaamde Meer-Stromen-Land binnenkomen. Bovendien kunnen er in de tienerjaren soms ingrijpende dingen gebeuren. Veel tieners maken mee dat er iemand sterft, bijvoorbeeld een klasgenoot of familielid. Dit soort dingen heeft een grote impact op jongeren en, afhankelijk van de betekenis die ze eraan verlenen, wordt ook hun geloofsontwikkeling erdoor beïnvloed.

Voorbeeld

Laten we Marieke als voorbeeld nemen. Marieke heeft tot haar twaalfde jaar met haar ouders in de pas gelopen. Die geloven wel, maar praten er nooit over. Afgezien van de zondagse kerkgang is er geen enkel zichtbaar verband met hun dagelijks leven. Als Marieke veertien jaar is, krijgt haar moeder kanker. Haar moeder reageert hierop door naar de Bijbel te grijpen, God te zoeken in gebed en allerlei boeken te lezen over gebed en genezing. Ze vraagt de oudsten uit de gemeente om te komen bidden, en het wonder gebeurt: ze wordt beter. In de lijn van deze ontwikkeling gaat Marieke mee. Ze wordt enthousiast over God. Maar als ze zestien is, komt de ziekte terug. Deze keer zijn er veel meer uitzaaiingen. Rond haar zeventiende verjaardag staat Marieke aan het graf van haar moeder. Marieke zet God tussen grote haken. Hij heeft haar moeder in de steek gelaten; met Hem wil ze niets meer te maken hebben.
Op haar negentiende jaar komt ze de bink van de straat tegen, Theo, op de ijsbaan. Theo had vroeger nooit iets met God, maar nu blijkt hij een Alpha-cursus te hebben gedaan, en hij is tot geloof gekomen. Elke keer als Theo spreekt over zijn geloof, voelt Marieke de woede over God die haar in de steek heeft gelaten. Hier houdt het verhaal op. Marieke heeft alle hoeken van Meer-Stromen-Land gezien, maar we weten niet hoe het morgen zal zijn. Ieder levensverhaal is open.

Waar staan ze?

Afhankelijk van de geloofspositie waarin jongeren zich bevinden, zullen ze ook bepaalde vragen en behoeften hebben. Het is aan ons, de aanbieders van het evangelie, om ons daarvan bewust te zijn en zo goed mogelijk op hun behoeften in te spelen. Het is interessant om zo'n MSL te laten invullen, niet alleen door de jongeren met wie je werkt, maar ook door jeugdwerkers, jeugdouderlingen, catecheten en kerkenraadsleden. We vragen op die manier naar de rol van hun geloof in verleden en heden. Het model leent zich ook goed om te vragen naar toekomstplannen. Bijvoorbeeld: "Als je nu tussen 'ja?' en 'ja!' zit, waar wil je over twee jaar dan staan? Als iemand aangeeft te willen groeien in het geloof, kan de volgende vraag zijn: "Hoe wil je dat dan gaan aanpakken?". Ook is het zinvol om je eigen MSL te tekenen en na te denken over de vraag of je bepaalde wendingen in je eigen geloofshouding kunt verklaren. Je kunt je afvragen waar je nu staat, of er nog meer in zit en hoe je daaraan zou kunnen werken.

In de praktijk blijkt dat het model van Meer-Stromen-Land diverse gebruiksmogelijkheden heeft in het jongerenwerk.

1. Teamwork

Het is belangrijk dat je als jeugdwerkers binnen een gemeente of organisatie overeenstemming hebt over je missie. Wat is het gemeenschappelijke streven, waar je werk op gericht is? In de gemeente waar ik werk is dat duidelijk: wij willen graag dat iedereen aan de rechterkant van het schema terecht komt. Ons doel is dat mensen Jezus gaan volgen. Daarom werken we aan een team van toegewijde volgelingen van Jezus Christus, die individueel of groepsgewijs hun gaven inzetten tot eer van God en tot opbouw van elkaar.

2. Bewustwording

De waarde van het schema is dat het verschuivingen in de geloofshouding zichtbaar maakt. Jongeren kunnen aan het begin van het seizoen wel enthousiast zijn om Jezus te volgen, maar het is niet per se zo dat ze dat na een half jaar nog steeds zijn. Het omgekeerde is ook waar. Zit iemand nu in de 'nee!'-hoek, dan denk ik niet: die schrijf ik af, laat maar lopen. Nee, alles zit er nog in; over een jaar is het misschien heel anders. Als iemand verkering krijgt met een christen, of juist met iemand die niets van het geloof wil weten, kan dat een enorme invloed hebben. Daarom is het raadzaam om de jongeren met wie je werkt regelmatig te vragen: teken je MSL eens even. Jongeren zijn dol op testjes en quizjes; kijk er de jongerenbladen maar op na. Je hebt meteen een goede invalshoek om eens door te praten: waarom geloven ze nu wel of juist niet? Maar denk erom: ze stellen dezelfde vragen ook aan jou.
Voor henzelf is het invullen van het diagram ook zinvol als hulpmiddel bij hun eigen bewustwording. Ze ontdekken dat ze ja of nee kunnen zeggen, en dat ze zelf verantwoordelijk zijn om bepaalde keuzes te maken, als ze willen groeien in het geloof.

3. Helicopterview

Als je verantwoordelijk bent voor jeugdwerk is het goed om af en toe in je helikopter te stappen en het werk vanaf een afstand te bekijken. Wat bieden we nu precies aan? En welke groepen bereiken we daar mee? Traditionele kerkdiensten en catechisaties spreken alleen jongeren aan in de ja!- en de ja?-groep. Mensen aan de linkerkant van het diagram worden met dit soort werkvormen niet bereikt. Is dat erg? Nee, als je maar beseft, dat ze niet bereikt worden; en als je vervolgens maar middelen gaat ontwikkelen om daar iets aan te doen. Probeer alle groepen een eerlijke kans te geven om in te stappen. Spreek de hele mens aan, in denken, willen en voelen. Soms zijn we heel druk bezig met ons werk, terwijl het ons ontgaat dat er mensen uit de boot vallen. Het MSL-diagram geeft ons een helicopterview en helpt daardoor om zulke dingen te voorkomen.

4. Gavengericht werken

De openheid die het model van Meer-Stromen-Land heeft gegeven in het gesprek met de jeugdwerkers met wie ik omga, is voor mij een verademing geweest. Ze durven nu eerlijk toe te geven: "Ik vind het leuk om met dit soort jongeren te werken, maar die andere soort, daar kan ik niet mee omgaan." Sommige jeugdwerkers werken graag met jongeren die niets van het geloof willen weten. Dat vinden ze een uitdaging; het prikkelt hen. Anderen zeggen: "Van zulke lui klap ik helemaal dicht. Geef mij maar die enthousiastelingen, die praise-avonden aflopen en willen strijden voor de Heer; mensen die willen groeien in hun geloof, daar krijg ik energie van. Daar werk ik veel liever mee."
Je hebt van die zwaarmoedige, studentikoze types in de categorie 'nee?'. Ze hebben veel vragen en vinden alles behoorlijk zinloos. Er zijn jeugdwerkers die er vrolijk van worden om met zulke jongeren om te gaan. Anderen voelen zich verwant met de echte vraagtekens, die in een stoel hangen en niet vooruit te branden zijn. "Zo was ik zelf ook vroeger," zeggen ze. Jongeren van het type 'ja?' zijn weer anders. Dat zijn de gevestigde christen. Ze kunnen opdreunen hoe het allemaal zit, maar als je vraagt; "Wat doe je nou met je geloof?" zeggen ze afwerend: "Daar praat ik niet over." Er zijn jeugdwerkers die het een uitdaging vinden om door die oppervlakkigheid heen te prikken. Anderen worden er gek van.
Niemand is in staat met al deze categorieën creatief om te gaan. Maar wat hindert dat? Kies gewoon de groep waar jij als jeugdwerker affiniteit mee hebt. Natuurlijk betekent dat niet, dat je de andere groepen onheus kunt bejegenen. Maar waarschijnlijk ben jij niet de geschikte persoon om voor hen als identificatiefiguur te dienen. Specialisatie in doelgroepen is volkomen legitiem. Zo kan ieder jeugdwerker zijn gaven en talenten het meest effectief inzetten.

5. Informatieuitwisseling

Als je weet wat je huidige aanbod is en wie je daarmee bereikt, als je weet waar de gaten vallen, dan kun je heel gericht zoeken naar ideeën bij collega-jeugdwerkers. De christelijke wereld is ontzettend versnipperd. Er is talent genoeg, maar overal proberen mensen in hun eentje het wiel uit te vinden. Als meer mensen met dit MSL-model gaan werken, kunnen we elkaar tot een hand en een voet zijn. Het is nuttig als we ons afvragen hoe we de taken hebben verdeeld in christelijk jeugdland. Misschien zitten er wel tien organisaties te werken voor de categorieën 'ja!' en 'ja?', terwijl er bijna niemand iets te bieden heeft aan de jongeren van de types '?', 'nee?' en 'nee!'. Maar Gods liefde gaat ook naar hen uit. Het MSL-model kan ons helpen te komen tot een goede uitwisseling van ideeën, kennis en ervaring. En dat is hard nodig.

Bijbelse noties

Ten slotte enkele bijbelse noties, die ons kunnen helpen bij het nadenken over ons werk.

Nee-optie
In de eerste hoofdstukken van Genesis zien we de geschiedenis van Adam en Eva. God heeft een tuin gemaakt met grenzeloze mogelijkheden. Maar Hij zet er één boom in, de boom der kennis van goed en kwaad, waarvan Hij zegt: "Daar moet je niet van eten." Die boom vertegenwoordigt de nee-optie. God geeft ons de mogelijkheid om nee te zeggen. En dat is goed, want zonder die mogelijkheid heeft ons jawoord geen inhoud; dan zijn we robots. Wat mij betreft laten we jonge mensen al vrij vroeg kennis maken met de mogelijkheid om nee te zeggen. Laten we de taboesfeer van dat 'nee' afhalen. Natuurlijk, het is verdrietig als ze nee zeggen. Daarom doen we ons best om Gods koninkrijk in al zijn geweldige mogelijkheden voor hen uit te stallen. Al onze modellen en werkvormen zijn pogingen om die verantwoordelijkheid gestalte te geven. Maar uiteindelijk is het allemaal niet maakbaar. Jongeren kiezen zelf. En als ze geen nee kunnen zeggen, stelt hun ja ook niets voor.

Inleven
We hebben een goed voorbeeld in de apostel Paulus. Hij was een gedreven mens, die probeerde elke gelegenheid te gebruiken om het evangelie door te geven. Toen hij in Athene een altaar zag 'voor een onbekende God' haakte hij daarop in, en legde van daaruit een link naar het evangelie. Zo werd hij de Grieken een Griek. Het is een uitdaging om je, zonder onecht te zijn of je eigen geloof overboord te zetten, in te leven in de vragen van jongeren, in hun leefwereld, hun muziek, om van daaruit de verbinding te leggen met het christelijk geloof.

Ruimhartigheid
In de gelijkenis van de verloren zoon zegt de jongste zoon tegen zijn vader: "Ik zie het hier niet meer zitten; ik wil weg." De vader had kunnen zeggen: "Daar komt niets van in; jij blijft hier!" In plaats daarvan zegt hij gul: "Prima. Hier is een zak met geld; doe maar wat je wilt." Hij blijft zijn zoon liefhebben, hij denkt met angst en beven aan wat de toekomst de jongen brengen zal, hij verlangt naar zijn terugkomst, maar hij laat hem wél gaan. Door deze ruimhartigheid tegenover nee-zeggers mogen wij ons laten inspireren.

Ten slotte

Het werk dat een jeugdwerker doet, is van onschatbare waarde in de ogen van God en van veel mensen. Het is heel belangrijk voor tieners om mensen te hebben aan wie ze zich optrekken; mensen die met hun eigen leven laten zien wat het betekent om te geloven. Maar we leven in een spannende tijd, waarin veel gebeurt. Daarom is het essentieel om voortdurend aandacht te besteden aan training en toerusting. Laten we vooral ook zorgen dat onze geestelijke wapenrusting goed in orde is en dat we alle onderdelen daarvan daadwerkelijk gebruiken. Want zonder dat is ons werk krachteloos.

Uit idea(z)

Dit artikel werd geschreven voor idea in 1999. idea is opgevolgd door ideaz, het praktijkblad over missionair kerk-zijn in wijk en wereld.

Wellicht vind je dit ook interessant

Weg met de smartphone?

Angst voor de smartphone en het verwoestende effect ervan op jongeren verlamt en brengt niet verder, zien Saskia de Graa…
Lees verder

Het moet wel ergens over gaan

'Nee hoor, ik ga vrijdag niet naar club, mijn vrienden gaan ook niet. Maar ik kom graag naar catechisatie, daar leer i…
Lees verder

En de ouderen dan?

Het was aan het gezicht van de mevrouw af te lezen dat ze sceptisch was. Hoezo, jonge generaties prioriteit geven? En de…
Lees verder