Vertellen is een kunst. Veel kindernevendienst- en zondagsschoolleiders pakken een kinderbijbel en lezen voor. Maar vertellen valt te leren. Kinderen genieten ervan en onthouden vaak meer.
Wat ga je vertellen?
Denk allereerst na over de kern en het doel van de vertelling.
• Lees het verhaal in de Bijbel
• Bid erover en bid ook voor de kinderen
• Neem er een goede handleiding, Bijbels woordenboek en atlas bij
• Lees het daarna eventueel pas in een kinderbijbel
• Schrijf de kern op, zodat je die niet uit het oog verliest bij de voorbereiding
Voorbereiding
• Begin op tijd, zeker een aantal dagen van te voren, liever een week. De tijd tussen voorbereiding en vertelling filtert uit wat nu echt belangrijk is om te vertellen en wat minder belangrijk.
• Probeer het verhaal te zien (vertellen is laten zien). Zie het, voel het, kort het in, breid het uit en herhaal het. Kortom, zorg ervoor dat je het verhaal beheerst. Begrijp zelf ook goed wat je over wilt dragen, zodat het geen wazig geheel wordt.
• Zitten er nog woorden, begrippen en situaties in die de kinderen niet zonder meer begrijpen en die je al vertellend moet vertalen/uitleggen? Bedenk hoe. Vertel ook iets van de historische, aardrijkskundige en culturele achtergrond als dat kan bijdragen tot een beter begrip. Als je iets niet kunt uitleggen kun je soms ook een plaat laten zien en/of (bij oudere kinderen) een kaartje.
• Hoe vertel je het verhaal voor welke leeftijd? Kleinere kinderen hebben verhalen nodig die ook in hun belevingswereld passen. Grotere kinderen kunnen wat meer spanning aan. Zij houden vooral van verhalen waarin karaktereigenschappen verwerkt zitten zoals vriendelijkheid, rechtvaardigheid en eerlijkheid. Het moet alleen niet een moraliserend betoog worden. Nog wat oudere kinderen houden vaak erg van historische verhalen en legendes zoals de verhalen van Bonifatius en Jeanne d'Arc.
• Kies hoe je het verhaal vertelt; in de eerste (ik), tweede (jij) of derde (hij) persoonsvorm. Het maakt niet uit, maar voer het wel consequent door. Wees zelf deelnemer in het verhaal.
• Ieder verhaal is opgebouwd uit vier delen: de inleiding (zet het verhaal in beweging), de uiteenzetting, de climax ( hoogtepunt van het verhaal met een oplossing) en het slot. Het is belangrijk een verhaal goed af te sluiten, niet te lang, maar ook niet te kort en niet met een soort moraal; de 'toepassing' moet al door het verhaal gevlochten zijn.
• Schrijf de beginzin en de eindzin uit en leer die uit het hoofd, zodat je pakkend kunt beginnen en er niet een eindeloze staart aan draait. Begin ook niet met: "De vorige keer hebben we...", maar begin direct. Vermijd ook dat je zelf of iemand anders van de leiding al van te voren zegt: "Zo meteen gaan jullie een verhaal horen over .... die..."
Hoe ga je het vertellen?
Hierbij gaat het om de vraag of ze het goed kunnen 'behappen'; wat is de smaak van de vertelling?
• Vertel in tegenwoordige tijd tenzij het wat meer op 'afstand' moet blijven. Dan kun je in verleden tijd vertellen (bijvoorbeeld als er iemand sterft).
• Gebruik eenvoudige woorden en spreek in korte zinnen (aangepast aan de leeftijd). Het is niet nodig om hun woordenschat uit te breiden, maar hun 'geestelijke schat'. Natuurlijk moet je al vertellend verklaren wat onduidelijkheden kan geven.
• Je stem is het gereedschap bij het vertellen. Laat je woorden soms luid, dan weer zacht of fluisterend klinken. Roep ook als dat past in het verhaal. Vertel de climax van het verhaal met een krachtige stem. Leer je stem goed te gebruiken: een goede stem hangt af van een ontspannen strot, diep ademhalen en een duidelijke klank. Neem het verhaal van te voren eens op en luister het na een paar dagen eens af. Wat vind je ervan?
• Probeer verschillende toonhoogtes. Welke personen spelen mee; oudere mensen, kinderen; hoe spreken ze boos, vriendelijk, enzovoort. Creëer geen stem voor God. Spreek de woorden die Hij spreekt met een rustige en kalme stem uit.
• Las pauzes in om het spannender te maken.
• Gebruik bescheiden bewegingen en gebaren om het verhaal te ondersteunen. Het moet niet afleiden.
• Als je iemand 'speelt' blijf dan ook consequent die persoon spelen en wissel niet met een ander persoon uit het verhaal. Een enkele keer kun je zelfs kinderen bepaalde bewegingen laten maken. Op die manier beleven ze het verhaal helemaal mee bijvoorbeeld aan het eind als alle mensen voor God juichen. Laat ze mee juichen.
• Vertel niet langer dan je de kinderen kunt boeien. Pedagogen geven 5 minuten aan voor kleuters, kinderen tot 8 jaar 10 minuten en oudere kinderen maximaal een kwartier.
• Het stellen van vragen tijdens het verhaal kan de betrokkenheid van de kinderen sterk verhogen, maar zorg dat het de vertelling niet teveel onderbreekt doordat kinderen er uitvoerig op ingaan.
• Een flanelserie kan verduidelijkend zijn, maar het kan ook afleidend zijn als je bijvoorbeeld erg moet zoeken.
• Leer ook van anderen. Te snel spreken, steeds "eh, eh", "en toen ... en toen" valt je vooral op bij anderen.
Voorlezen
Tot slot: mocht je toch liever voorlezen: oefen dan ook het verhaal. Lees het jezelf een paar keer voor. Maak keuzes welk stuk je precies voorleest. Beoordeel ook of het verhaal precies zo verteld wordt als jij het zou vertellen. Je kunt zelfs stukjes anders vertellen of weglaten. Lees het dan 'al vertellend’ voor aan de kinderen; kijk regelmatig naar ze en let op hun reacties.