De Protestantse Kerk denkt deze maanden – onder andere via een enquête- na over hoe het kerkgenootschap zich de komende jaren moet ontwikkelen. Dalende inkomsten en ledentallen maken de toekomstvragen urgenter dan ooit. Vragen die uiteindelijk uitkomen bij basisvragen als ‘wat is een kerk?’ en ‘wat de plaats van een voorganger of dominee?’.
Dat zijn belangrijke vragen voor elke kerk in een tijd waarin voor veel mensen een geloofsgemeenschap niet meer vanzelfsprekend is. De tijd van het christendom dat sinds de Romeinse keizer Constantijn (280-337 AD) toch eigenlijk het wereldbeeld bepaalde - hoewel het pas onder keizer Theodosius de Grote (ca. 346-395) tot staatsreligie werd verheven - en waarin de kerk zo’n centrale rol speelde, is definitief voorbij. In ieder geval in Nederland.
Dat is niet alleen negatief en te betreuren, maar biedt ook nieuwe kansen. Het kan een bevrijding betekenen van veel ballast die de Kerk als instituut in de loop der eeuwen meegekregen en meegesjouwd heeft. Hoeveel energie is en wordt er gestoken in het in stand houden van allerlei instituten en functies die niet tot de kern van het kerk-zijn behoren? We moeten weer terug naar het begin: Pasen en Pinksteren.
In het Nieuwe Testament lezen we niet van grote dure kerkgebouwen met zoveel mogelijk zitplaatsen. De kracht van de beweging van volgelingen van Jezus Christus lag juist in de huisgemeenten (oikoi) waar het onderwijs van de apostelen centraal stond, het samen leven en samen vieren van het heil (Avondmaal) en het bidden met en voor elkaar. Waren daar altijd dominees bij? Nee, natuurlijk niet! Er was zeker wel leiderschap en structuur, maar die was veel flexibeler, veel organischer, veel natuurlijker. Alles stond in het teken van (het getuigenis van) het evangelie. Er zit bovendien ontwikkeling in. We krijgen in de Bijbel daarom geen blauwdruk voor de organisatie van de Kerk, wel aanzetten.
De organisatiestructuren zoals we die nu kennen zijn grotendeels gestoeld op historische wereldse modellen. Er zijn bijvoorbeeld allerlei lijnen te trekken tussen de organisatiestructuur van het Romeinse Rijk en de Rooms Katholieke Kerk. De Reformatie heeft daar onder invloed van het humanisme wel iets aan gesleuteld, maar het systeem niet fundamenteel veranderd. Ook de evangelische beweging heeft daar geen verandering in gebracht. Het overheersende paradigma bleef immers het christendom.
Een fundamentele bezinning op de opzet en structuur van de kerk juich ik van harte toe. We hoeven niet bang te zijn dat met de gebouwen, de kerk verdwijnt. Juist door ‘thuis’ te komen kan de kerk weer zichtbaar worden, dichtbij mensen komen en verschil maken in de samenleving. Het is ook een veel duurzamere oplossing. Alle middelen kunnen dan nog meer ingezet worden voor de missie van de Kerk en niet voor stenen.
De Kerk was er en is er en zal er zijn. Daar hoeven wij ons niet druk over te maken. Hoe ze vorm krijgt, dat is wel onze verantwoordelijkheid. En daar ligt inderdaad een geweldige uitdaging. Ik vind het dan ook heel moedig dat de PKN die uitdaging wil aangaan. Mijn hoop is dat we ons daarbij niet (alleen) laten leiden door de uitslag van een enquête, maar dat we met elkaar de weg terug vinden naar de kracht van het begin.