Jullie zoeken een huis in déze buurt? De jonge makelaar kijkt ons verbaasd aan en begint wat te vertellen over de mooie huizen, die hij aan de andere kant van de stad in de verkoop heeft staan. Als we daar niet op ingaan probeert hij het nog eens. “Ga anders even bij de supermarkt kijken, dan krijg je een beeld van de mensen die hier wonen, kijk of je jezelf daar tussen ziet lopen.”
Om hem gerust te stellen vertel ik hem dat we ons huiswerk hebben gedaan en op de hoogte zijn van de vele nationaliteiten, arme gezinnen, eenzaamheid, inbraken, wietplantages en overlast in deze wijk. Ik vertel over mijn werk als pionier voor de kerk juist op een plek als deze. Hij lijkt het amper te begrijpen: werken in deze omgeving is één ding, maar er zelf ook gaan wonen?
We verhuizen naar Moerwijk omdat we het licht van Christus, de brandende lamp, niet onder een emmer willen zetten maar juist hoog, zodat iedereen het kan zien. Want waar komt het licht beter tot zijn recht dan op een donkere plek?
De eerste weken dat ik hier woon draai ik de deur op alle sloten, kijk ik speurend om me heen als ik ’s avonds alleen over straat loop en vermoed ik achter elk afgeplakt raam een wietplantage. Ik vraag God zich over deze wijk te ontfermen. Als ik weer eens sta te prutsen met de sloten op mijn voordeur vraagt mijn overbuurman schertsend of ik bang ben dat hij mijn huis komt leeghalen. En dan besef ik dat zolang ik deze wijk als een donkere plek blijf zien en ik met wantrouwen om mij heen kijk, ik hier mijn werk niet kan doen. Op wantrouwen bouw je geen relaties, deuren met drie sloten zijn niet bedoeld om door naar binnen te kunnen.
Als ik het licht van Christus wil doorgeven heb ik zijn ogen nodig die mensen in liefde en vertrouwen zien, zijn nederigheid en het besef dat ik niet anders ben dan mijn blowende buurman. En ik vraag of God zich over mij wil ontfermen.